Zijn jas hing open en hij rookte een sigaret met hoog opgeheven arm alsof hij hem droog wilde houden tegen zijn gesputter. ‘Verkoop mij even snel een flesje wijn,’ riep hij jolig.
Het was duidelijk dat het sputterende heerschap uit de kroeg kwam. Zijn spraak was iets te nadrukkelijk en hij stond wankel op zijn benen. Eenmaal met zijn fles naar keuze voor de toonbank, zei hij uit het niets: ‘Ineens wil ze trouwen’.
Hij keek daarbij alsof hem zojuist een streek was geleverd.
‘En u wil dat niet,’ gokte Winkelman.
‘Het gaat al jaren hartstikke goed tussen ons,’ sputterde hij door. ‘Dus waarom dan trouwen…?’
‘Om een aantal zaken te regelen misschien,’ kwam Winkelman hem tegemoet.
‘Oké…’ riep hij meegaand in die stelling: ‘Maar zelf is ze niet onbemiddeld. Dus ik zie het nut er niet van in…’
Vertwijfeld begon hij onvast voor de toonbank langs te ijsberen, zijn sigaret nog steeds hoog en bezwerend boven zijn hoofd geheven.
‘Nee,’ hervatte hij, ‘het zijn haar ouders die op haar inpraten. En dat is nogal vreemd, want die zien mij totaal niet zitten. Dus waarom ze willen dat hun dochter met zo’n flierefluiter als ik gaat trouwen, is me een raadsel.’
‘Vanwege de status dan,’ hielp Winkelman mee zoeken.
Voor het gemak sloeg het aangeschoten heerschap dit antwoord over.
‘Ik hou van genieten en mijn schoonouders niet. Eén glaasje wijn krijg ik daar en mijn sigaretje moet ik buiten oproken. Laatst vroeg ik om een tweede glas, zegt dat mens: “Nou jaaah, het is hier geen café”. Het zijn van die gelovige mensen. Genieten is zondig. “Je moet jezelf niet te veel verwennen,” zei ze laatst ook nog.
Hij ging helemaal op in zijn tirade.
‘Maar goed,’ riep hij ineens met een plotselinge armzwaai waarbij hij zich met de andere hand aan de toonbank verankerde, ‘ik respecteer hun stijl. Alleen… zij de mijne niet en dat zit me dwars.’
Met zijn gezicht in de plooi probeerde hij zo nuchter mogelijk over te komen.
‘Ik hou van een goed glas wijn, misschien wel van twee,’ gaf hij toe. ‘Mag ik? Hun dochter is vreselijk lief, echt waar.’
Hij zei het stellig, alsof hij zichzelf ervan moest overtuigen.
‘Maar waar die trouw-woede ineens vandaan komt? Weet u niet wat ik daartegen kan doen?’ Hij keek Winkelman goedhartig aan.
‘Op zich maakt het niet uit toch, getrouwd of niet,’ probeerde Winkelman voorzichtig. ‘Ik bedoel, het is net zo moeilijk om van elkaar los te komen als het over raakt. Waar bent u dan bang voor?
‘Waar ik bang voor ben?’ repeteerde de sputteraar plotsklaps geagiteerd, ‘dat ik dan mogelijk ga veranderen, me als een getemd en getrouwd mens ga gedragen. Ik ben nu hartstikke leuk. Waarom is dat niet voldoende?
Hoewel zijn sigaret bijna was opgebrand tot aan zijn vingers, wist hij er toch nog een trekje van te versieren.