De zojuist verschenen roman is grotendeels ontsproten aan de verbeelding van de schrijver.
Zowel de personages als de gebeurtenissen berusten op zijn inlevingsvermogen, staat in dit boek vermeld.
Dus, is de schrijver een Heer, of liegt hij alles aan elkaar vast?
Het antwoord op die vraag ligt verscholen in het volgende stukje uit diezelfde roman.
Atie, die met de weekendkrant onder de arm de winkel van Wijnman binnenstapte, was boos.
‘Zo, Winkelman,’ opende ze vijandig. Het woord Winkelman droop van sarcasme. Ze sloeg geërgerd met de meegebrachte krant op de balie.
‘Jou moet ik net hebben.’
‘Hoe bedoel je?’ Wijnman zette zich schrap achter zijn toonbank en bekeek zijn boze bezoek welwillend. Hij had net de tafels voor de wijncursus in een rij gezet – glazen glim-mend opgewreven, spuugbakken in het gelid, pennen strak naast het cursusboek – en hij zat net even uit te puffen, maar was toch naar voren gelopen.
‘Ik werd gister gebeld door Lindsie, m’n vriendin, die me wist te vertellen dat we in de krant staan.’ Ze ontvouwde de krant en barstte los.
‘We herkennen onszelf in je column van een poosje terug.’ Ze priemde met gestrekte vinger in de tekst.
‘Ohh,’ ontsnapte het aan zijn lippen. Het is nu zaak tijd te winnen, ging het door hem heen.
‘Hoe haal je ’t in je hoofd.’ Met dezelfde vinger, nu gekromd, klopte ze driftig op de pagina alsof ze zo zijn territorium wilde binnenstappen. ‘Je hebt ons gebruikt om te scoren.’
Hij herkende de opmaak van zijn stukje in de opengeslagen pagina voor zijn neus. Meiden, stond erboven.
‘Ikke?…’ riep hij traag. Hij was blij dat er een toonbank tussen hen in stond. ‘Maar jullie zijn onherkenbaar gemaakt in dat cursiefje.’
‘Niet genoeg, wij herkennen ons erin.’ Ze stond pal achter haar verontwaardiging. ‘En wij hebben niks-nul met wijn. Dus, waar gááát dit over?’
‘Over jullie, maar tegelijk ook weer niet.’ Hij vouwde de krant dicht. ‘Ik schrijf over de dagelijkse dingen in mijn leven. Jullie zijn daar een onderdeel van. Bovendien is dit onderwerp, waar jij je zo over opwindt, van enige tijd geleden.’
‘Eikel.’ Woedend trok ze de krant onder zijn hand weg en stak hem weer onder haar arm. ‘Als je ons nog eens durft op te voeren in een van je brouwsels, heb je een probleem. Dan komen we alle twee verhaal halen. En Lindsie is niet zo meegaand als ik.’
‘Verhaal halen?’ deed hij een poging grappig te zijn. Hij vond haar reactie overdreven en wilde een luchtiger toon aanslaan. ‘Verhaal halen,’ maar zijn woordgrap loste zich op in haar gram.
‘Je legt ons woorden in de mond, die niet van ons zijn.’ Met de opgerolde krant sloeg ze weer op de toonbank om haar woorden kracht bij te zetten. ‘Lindsie is pislink.’
Hij zag op haar gezicht de weerschijn van een binnenbrandje.
‘Je bent gewaarschuwd,’ zei ze. ‘Je laat ons dingen zeggen die niet waar zijn.’
‘Er zijn een heleboel waarheden,’ verdedigde hij zich.
‘Spaar me je gefilosofeer. Dit gaat over ons.’ Nijdig smeet ze de krant naast de kassa en draaide zich om naar de uitgang. ‘Óns leven, dat gaat niemand wat aan.’
‘Ik zal er voortaan op letten,’ gaf hij toe.
‘Zou ik maar doen.’
‘Maar zo erg is dit toch niet,’ sputterde hij tegen. ‘Hoe moet men weten dat het over jullie gaat?’
‘Dat doet er niet toe. Ik voel me door je gebruikt.’
Gebruikt? ging door hem heen. Wijnman wilde opnieuw een geintje maken over die laatste term, maar liet dat liever achterwege. Het was geen moment voor geestigheden.
‘Ik zal erom denken,’ bracht hij kleintjes naar voren. Atie zou zich kunnen afvragen van wie ik de informatie heb voor mijn epistel. Van haar moeder, zou ze denken. Hij wilde absoluut niet als splijtzwam fungeren tussen die twee, onmin lag daar immers op de loer. ‘Ik zal erom denken,’ herhaalde hij wat meer gedecideerd.
‘Jij bent toch altijd zo druk met privacy? Hou je er dan zelf aan,’ zei ze op weg naar de uitgang. Daar had hij geen antwoord op. Ze stond nu in de deuropening en liet een klant passeren.
‘Let op uw woorden,’ waarschuwde ze de vrouw in het voorbijgaan. ‘Hij schrijft alles op wat u zegt.’
‘Heb je het tegen mij?’ schrok de dame op.
‘Ja, ik heb het tegen iedereen die hier naar binnen loopt.’ Die laatste zin waaide naar binnen omdat ze inmiddels op straat stond. De vrouw keek niet begrijpend van de een naar de ander, haalde haar schouders open liet de waarschuwing voor wat die was.