Zoals vermeld in het vorige ‘stukje’ is hij bezig met het graven van een wijnkelder.
Na een week of drie stug doorspitten -ze graven per dag een paar uur- treffen ze een ingedikte veenlaag aan. Nu voelen ze zich ware turfstekers, maar als ze die harde bruine plak openbreken staat er de volgende dag ineens een laag grondwater in de kuil. Pompen dus, met een pomp die ook weer spontaan ter beschikking gesteld wordt.
Het project is inmiddels een eigen leven gaan leiden. Iedereen bemoeit zich er tegenaan en de goed bedoelde raadgevingen zijn niet van de lucht. ‘Waarom maak je er niet een eigen zwembad van? En laat ‘t-em vollopen met wijn in plaats van water.’
Ze zijn nu bijna op de juiste diepte en op dit niveau steken alleen nog resten van palissades uit de blubber. Dat hout moet honderden jaren oud zijn, maar perfect geconserveerd door het zuur in de bodem. Zelfs de bast zit er nog om.
De bodem wordt steeds slapper, drijft nu min of meer op het grondwater en ze zakken er tot de kap van hun laarzen in weg. Heel vermoeiend en het wordt zaak nu snel een betonnen vloer te storten om wat tegendruk te creëren.
Hij zal u niet vermoeien met alle technische details, op zich boeiend genoeg, maar dit is nu eenmaal geen handleiding voor het graven van een kelder. Laat hij volstaan te vermelden, dat na de vloer de wanden zijn gestort en dat toen een weekend later de kelder inderdaad droog stond. Een subliem moment; de pomp was het zwijgen opgelegd, de wanden waren blijven staan, de betonnen kuip was niet gaan drijven en de zestig-plus ruggetjes hadden het allemaal gehouden.
Bedankt Peter, Hans, Piet en Frans. Tot de volgende kelder. Of toch maar niet… In ieder geval gaan ze binnenkort een mooie fles wijn openen, daar beneden onder de grond in hun zelfgegraven ‘clubhuis’. Welke jongetje droomt daar niet van..?